Doopkaarsen zijn een oud gebruik in de christelijke kerk. Ze worden gebruikt bij de doop van een kind, als symbool van het licht van Christus en de nieuwe levensweg die het kind begint.
De oudste vermelding van doopkaarsen dateert uit de 4e eeuw na Christus. In de vroege kerk waren doopkaarsen meestal eenvoudige waskaarsen, die door de ouders van het gedoopte kind werden meegebracht naar de kerk. De kaars werd tijdens de doopdienst aangestoken door een paaskaars, die symbool staat voor het licht van Christus.
In de loop van de tijd werden doopkaarsen steeds vaker versierd met symbolische motieven, zoals het kruis, de vissen, of de driehoek van de heilige Drie-eenheid. In de middeleeuwen werden doopkaarsen vaak gemaakt van bijenwas, omdat dat werd gezien als een zuiver en heilig materiaal.
In de 16e eeuw, tijdens de reformatie, werd het gebruik van doopkaarsen in sommige protestantse kerken afgeschaft. In de rooms-katholieke kerk bleven doopkaarsen echter een belangrijk onderdeel van de doopdienst.
Tegenwoordig zijn doopkaarsen in veel kerken nog steeds gebruikelijk. Ze worden vaak gezien als een symbool van de hoop en de liefde voor het gedoopte kind.
Hier zijn enkele van de symbolische betekenissen van doopkaarsen:
- Het licht van de kaars staat voor het licht van Christus, dat het gedoopte kind binnenbrengt in de christelijke gemeenschap.
- De witte kleur van de kaars staat voor reinheid en onschuld.
- Het kruis staat voor het lijden en de dood van Christus, die de redding van de mensheid mogelijk heeft gemaakt.
- De vissen staan voor de vroege christenen, die zich vaak als vissen voorstelden.
- De driehoek staat voor de heilige Drie-eenheid.
De doopkaars wordt vaak door de ouders van het gedoopte kind bewaard als een herinnering aan de doopdienst.